Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8457

Datum uitspraak2003-10-13
Datum gepubliceerd2003-12-09
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/92757
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nationaliteit / motivering. Verweerder stelt dat eiseres, die stelt niet te weten welke nationaliteit zij bezit, niet de Afghaanse nationaliteit heeft, maar dat zij de Georgische of Tadzjiekse nationaliteit bezit of alsnog kan krijgen en kan worden tegengeworpen dat zij die niet aanvraagt. Er zijn geen bepalingen waarin het begrip ‘nationaliteit’ is gedefinieerd en waarin gesteld wordt dat een vreemdeling over een nationaliteit dient te beschikken, of waarin gesteld wordt dat een vreemdeling verplicht is een nationaliteit te verwerven. Verweerder dient te motiveren waarom van eiseres verwacht wordt dat zij een nationaliteit heeft of alsnog dient te verkrijgen. Tevens heeft verweerder verzuimd te motiveren waarom de door eiseres gestelde redenen waarom zij niet over een nationaliteit beschikt, niet afdoende zouden zijn en waarom de Georgische en Tadzjiekse staatsburgerwetgeving op eiseres van toepassing zou zijn gelet op het tijdsverloop en de overgangswetgeving. Voorts heeft verweerder onjuist overwogen dat eiseres niet de Afghaanse nationaliteit heeft omdat zij nimmer een verzoek daartoe heeft ingediend. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Zitting houdende te Leeuwarden Vreemdelingenkamer Regnr.: Awb 02/92757 uitspraak: 13 oktober 2003 U I T S P R A A K inzake: A, geboren op […] 1974, van onbekende nationaliteit, mede namens haar minderjarige dochter, B, geboren op […] 1994, van Afghaanse nationaliteit, IND dossiernummer: 9912-22-8124, eiseres, gemachtigde: mr. K. Ter Haar-Benchaïb, advocaat te Emmeloord, tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. K. de Kok, werkzaam bij de IND. 1. PROCESVERLOOP 1.1 Op 22 december 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 6 november 2000, uitgereikt aan eiseres op 5 december 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. 1.2 Eiseres heeft hiertegen bij brief van 29 december 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 15 november 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 1.3 Bij beroepschrift van 13 december 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 28 juli 2003 een verweerschrift ingediend. 1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 augustus 2003. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. R. ter Haar, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. MOTIVERING Standpunten van partijen 2.1 Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is afkomstig uit Tbilisi, Georgië, en behoort tot de Russische bevolkingsgroep. Omwille van de onrusten in Georgië is eiseres, samen met haar ouders, in 1991 in Tadzjikistan gaan wonen. In 1992 is eiseres daar met een Afghaanse man, C, traditioneel gehuwd. In mei 1993 zijn eiseres en haar echtgenoot in Mazar-e-Sharif, Afghanistan, gaan wonen omdat het in Tadzjikistan niet meer veilig was. Toen de Taliban steeds meer gebieden in Afghanistan in handen kreeg, hebben eiseres en haar echtgenoot eind september 1995 gepoogd naar Pakistan te vluchten. Omdat het te gevaarlijk was, heeft eiseres, samen met haar gezin, tot de zomer 1997 in de Panshir-vallei verbleven. Vervolgens heeft eiseres, met haar gezin, vanaf de zomer 1997 tot de zomer 1998 in de regio Mullistan verbleven en vanaf de zomer 1998 tot de zomer 1999 in de omgeving van Uruzghan. Tussen 18 en 23 oktober 1999 heeft eiseres, samen met haar echtgenoot en haar dochter, Afghanistan verlaten, waarna zij in Teheran hebben gewoond. Op 14 december 1999 zijn eiseres en haar gezin naar Nederland vertrokken. 2.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij de nationaliteit van Georgië, danwel Tadzjikistan niet heeft verkregen en evenmin voldoende heeft aangetoond dat zij staatloos is. Tevens stelt verweerder dat eiseres, gelet op de wet op het Staatsburgerschap van de (toen nog) Democratische Republiek Afghanistan niet de Afghaanse nationaliteit bezit. Voorts is niet gebleken dat eiseres in Georgië, Tadzjikistan en Afghanistan persoonlijke problemen heeft ondervonden. Voor zover eiseres zich beroept op de problemen die haar echtgenoot stelt te hebben ondervonden, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit beroep faalt op grond van het feit dat de aanvraag van haar echtgenoot bij beschikking van 6 november 2000 niet is ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid. 2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in ieder geval niet de Georgische of de Tadzjiekse nationaliteit bezit en dat zij deze ook niet kan verkrijgen. Voorts is eiseres van mening dat haar persoonlijke feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk en duidelijk zijn, zodat haar vrees voor vervolging gerechtvaardigd is. Op basis van het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 augustus 2002 inzake de situatie in Afghanistan is eiseres van mening dat het in het grootste deel van Afghanistan onveilig is, dat een spoedige verbetering van de veiligheidssituatie niet te verwachten is en dat het ernaar uitziet dat de Sharia deel zal uitmaken van de Afghaanse wetgeving. Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat zij bij gedwongen terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op een door artikel 3 EVRM verboden behandeling. Ook is eiseres van mening dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden omdat van eiseres gezien de huidige situatie niet kan worden verwacht dat zij terugkeert naar Afghanistan. Gelet op de huidige situatie in Afghanistan is eiseres van mening dat de beleidsconclusies van verweerder, zoals verwoord in de brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 9 september 2002, onvoldoende basis vinden in het reeds genoemde algemeen ambtsbericht. Daarom dient eiseres in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Derhalve is eiseres van mening dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft gehandeld. 2.4 Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Beoordeling van het beroep 2.5 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij zal, gelet op artikel 118, tweede lid, Vw, de wijze waarop de bestreden beschikking tot stand is gekomen worden getoetst aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold. 2.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om aanhouding van haar zaak in afwachting van een beslissing inzake de asielaanvraag van haar echtgenoot, C. Naar het oordeel van de rechtbank is het in strijd met een goede procesorde, eerst ter zitting om aanhouding van de behandeling van haar zaak voor onbepaalde tijd te verzoeken nu eiseres dit verzoek ook eerder had kunnen doen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres zelfstandig een asielaanvraag heeft ingediend. Het lot van haar echtgenoot beslist niet tevens over haar aanvraag. Derhalve is er geen aanleiding de behandeling van het onderhavige beroep uit te stellen om de asielaanvraag van eiseres en haar echtgenoot gevoegd te kunnen behandelen. 2.7 Gelet op de inhoud van de bestreden beschikking heeft verweerder niet geconcludeerd dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is. De rechtbank ziet hierin aanleiding te beoordelen of het asielrelaas van eiseres rechtsgrond biedt voor toelating op de gronden genoemd in artikel 29 Vw. 2.8 Allereerst is aan de orde de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres de Georgische of Tadzjiekse nationaliteit bezit of alsnog kan krijgen. 2.9 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft verklaard niet te weten welke nationaliteit zij bezit. Eiseres heeft ter staving van haar asielaanvraag een identiteitsboekje van de Sovjet-Unie overgelegd. 2.10 De rechtbank stelt allereerst vast dat in de Vw, in het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) en in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) geen definitie is opgenomen van de term “nationaliteit”. Wel bepaalt artikel C1/4.2.9 Vc dat het begrip ‘nationaliteit’ niet alleen staatsburgerschap hoeft in te houden, maar dat het ook betrekking kan hebben op het behoren tot een etnische of taalkundige groepering. Ook bepaalt C1/4.2.4 dat het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft als land van herkomst dient worden beschouwd. 2.11 De rechtbank overweegt voorts dat in de Vw, Vb en Vc geen bepaling is opgenomen waarin gesteld is dat een vreemdeling over een nationaliteit dient te beschikken. Ook heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden in de toepasselijke wettelijke bepalingen dat een vreemdeling verplicht is om een nationaliteit te verwerven als hij zich erop beroep geen nationaliteit te bezitten. Gelet op het feit dat verweerder in de bestreden beschikking niet met argumenten heeft onderbouwd waarom van eiseres verwacht mag worden dat zij de nationaliteit van Georgië of Tadzjikistan aanvraagt, nu zij stelt geen nationaliteit te hebben, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op dit punt de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd heeft. 2.12 Eiseres heeft volgens verweerder onvoldoende aangetoond dat zij de nationaliteit van Georgië niet heeft verkregen en heeft zich ook niet ingespannen om alsnog de Georgische nationaliteit te verwerven. Onverminderd hetgeen bij rechtsoverweging 2.11 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking verzuimd heeft te motiveren waarom de door eiseres gestelde redenen, waarom zij niet over de Georgische nationaliteit beschikt, niet afdoende zouden zijn. Immers, eiseres heeft verklaard als minderjarige Georgië te hebben verlaten. Gelet op het tijdstip van haar vertrek uit Georgië, stelt de rechtbank vast dat eiseres Georgië heeft verlaten op het moment dat Georgië, alhoewel het de onafhankelijkheid reeds had uitgeroepen, nog wel een deelrepubliek van de Sovjet Unie was. Eiseres was immers in het bezit van een Sovjet identiteitsboekje. Voorts overweegt de rechtbank dat de staatsburgerwetgeving van Georgië in 1993, dus twee jaar nadat eiseres Georgië heeft verlaten, van kracht is geworden. Het behoeft nadere verklaring waarom deze staatsburgerwetgeving op eiseres van toepassing zou zijn, alsmede op basis van welke regels eiseres in aanmerking zou komen voor de Georgische nationaliteit. 2.13 Voor zover verweerder van mening is dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij de nationaliteit van Tadzjikistan niet heeft verkregen en dat zij zich ook niet ingespannen heeft om alsnog de Tadzjiekse nationaliteit te verwerven, overweegt de rechtbank, onverminderd hetgeen bij rechtsoverweging 2.11 is overwogen, het volgende. In de bestreden beschikking heeft verweerder gesteld dat het argument van eiseres, dat zij blijkens de staatswetgeving van Tadzjikistan niet in aanmerking komt voor de Tadzjiekse nationaliteit, niet afdoende is gelet op het feit dat de staatswetgeving van Tadzjikistan dateert van na haar vertrek. Eiseres heeft immers Tadzjikistan in 1993 verlaten, terwijl de staatsburgerwetgeving van Tadzjikistan pas in 1995 van kracht is geworden. Daarmee is echter niet duidelijk geworden op basis van welke staatsburgerschapwetgeving eiseres wél de Tadzjiekse nationaliteit kon verwerven. De bestreden beschikking is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. 2.14 Volgens verweerder bezit eiseres niet de Afghaanse nationaliteit omdat zij nimmer een verzoek daartoe heeft ingediend. Dit is een onjuiste afweging. Blijkens hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen inzake de door verweerder aangevoerde mogelijkheid dat eiseres de nationaliteit van Georgië of Tadzjikistan verwerft, bestaat geen rechtsregel die eiseres verplicht enige nationaliteit aan te vragen, dus ook niet de Afghaanse. Dit laat de mogelijkheid open dat eiseres geen nationaliteit bezit, terwijl evenmin vaststaat dat haar land van herkomst of enig ander land bereid is eiseres op te nemen, als zij uit Nederland wordt verwijderd. Onder deze omstandigheden kon verweerder dan ook niet volstaan met de constatering dat eiseres de Afghaanse nationaliteit niet had aangevraagd. De bestreden beschikking is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. 2.15 De rechtbank komt, gelet op voorgaande overweging, dan ook tot het oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet Bestuursrecht. Reeds hierom is het beroep gegrond. 2.16 Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. 2.17 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 322,-, gewicht van de zaak: gemiddeld) voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet betalen, te voldoen aan de griffier van de rechtbank. 3. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de beschikking van 15 november 2002; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- te betalen door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2003 in tegenwoordigheid van drs. V. Raus als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. Afschrift verzonden: 15 oktober 2003